Als ik in 2015 niet van Amsterdam naar Friesland was verhuisd, was ik vermoedelijk een pyromaan geworden. Voor je 112 belt: ik zou de mij zo dierbare hoofdstad natuurlijk nooit echt in de as hebben gelegd. Maar feit is dat ik altijd gefascineerd ben geweest door vuur. Je kunt me niet blijer maken dan me op een gure herfst- of winteravond een lekker fikkie te laten stoken. Om mijn (altijd koude) handen aan te warmen, om een boek bij te lezen of om gewoon heerlijk bij weg te dromen.
Vandaag de dag kijkt niemand er meer van op als er, als bij toverslag, vlammetjes aan een gasfornuis ontspringen. En met wat aanmaakblokjes stook je in minder dan geen tijd een fantastisch knapperend haardvuur. Maar millennia lang was vuur iets kostbaars. Iets heiligs. Letterlijk van levensbelang.
Niet voor niets was — en is — vuur met rituelen omgeven. In de Griekse oudheid brandde in iedere stad een eeuwige vlam. In het oude Rome bewaakten de beroemde Vestaalse maagden een eeuwig vuur. De kaarsen en lampen in de katholieke kerk zijn daar een moderne afgeleide van, net als de vlam bij gedenktekens voor oorlogsslachtoffers. En wist je dat een van de belangrijkste toespraken van de Boeddha — over hartstocht, haat en illusies — de vuurrede heet?
Daar had ik natuurlijk allemaal geen idee van toen ik als kind van droomde van een open haard. Voor mij telde alleen de betoverende aantrekkingskracht van de warme, oranjegele vlammetjes. Helaas was een vuurplaats in het jaren ’70-huis van mijn jeugd ver te zoeken. En een open haard in het Amsterdamse appartementje van 50m2 waar ik later ging wonen? Ondenkbaar.
Dus toen ik een huis in Friesland kocht, was het eerste wat ik deed er een houtkachel laten plaatsen. Zo’n loodzwaar, gietijzeren geval met een glazen deurtje en een asla. Ik was de hemel te rijk. (Ook omdat ik bij de kachel een man kreeg, maar dat is een heel ander verhaal.)
Al snel kwam ik erachter dat bij — verantwoord — stoken meer komt kijken dan ik dacht. Het hout moet bijvoorbeeld droog genoeg zijn. Behandeld hout mag je wettelijk helemaal niet verbranden. En natuurlijk doe je er goed aan om je schoorsteen tijdig te laten vegen. Dat is een vak apart, bleek toen ik voor het blad Buitenleven met schoorsteenveger Hessel Sappé op stap ging.
Met zijn traditionele zwarte pak en hoge hoed is Hessel in Friesland een bekende verschijning. Zijn gouden tip? Gebruik bij een houtkachel een magnetische buisthermometer. Stook de kachel na het aandoen eerst flink op tot 300 ºC. Temper hem daarna tot zo’n 150 graden Cº. Bij die temperatuur verbrandt hout het zuinigst en krijg je zo min mogelijk brandbare aanslag in de pijp.
Ik ga nog maar eens een vuurtje maken.
Fotograaf Corne Sparidaens maakte vrolijke foto van Hessel Sappé.