Op Veteranendag bedanken we alle Nederlandse veteranen die zijn ingezet in dienst van de vrede. In het verleden én nu. Kapitein-vlieger Mariëlle Winnubst-Benda, 36 jaar in dienst bij Defensie, vertelt over haar ervaringen, als veterane en als vrouw bij de luchtmacht.
Kapitein-vlieger Mariëlle Winnubst-Benda (58) was in 1986 één van de eerste vrouwelijke helikopterpiloten bij de Nederlandse luchtmacht. In de jaren ’90 werd ze vier keer uitgezonden: naar Irak, Joegoslavië, Cambodja en Macedonië. Sinds 2019 werkt ze als Hoofd-Simulator van de Cougar-helikopter bij het Defensie Helikopter Commando op Vliegbasis Gilze-Rijen. Mariëlle is getrouwd en heeft drie kinderen van 22, 20 en 18.
“Als je me vraagt naar bijzondere herinneringen aan mijn buitenlandse missies, weet ik nauwelijks waar ik moet beginnen. Ik heb zoveel indrukwekkende en soms ook spannende situaties meegemaakt. Bijvoorbeeld toen mijn helikopter in Joegoslavië werd beschoten. Of toen ik met medewerkers van Artsen zonder Grenzen over onherbergzaam gebied in Irak vloog en in de bergen kampen met duizenden vluchtelingen zag opdoemen, van God en alles verlaten. Of toen in de Macedonische hoofdstad Skopje een woedende menigte relschoppers richting ons hotel trok en ik halsoverkop een spoedevacuatie van mijn eigen mensen moest organiseren.
Maar het meest aangrijpend waren denk ik toch de ontmoetingen met lokale burgers. Zo herinner ik me twee meisjes van zes en acht, die dagelijks bij het hek van ons kamp in Sisophon in Cambodja rondhingen. Hun vader en broer waren op een mijn gelopen en omgekomen, hun moeder had geen geld om schoolspullen voor ze te kopen. Dat heb ik toen gedaan. Vlak voordat ik terug naar Nederland zou vertrekken, stond de moeder ineens bij de poort van ons kamp. Ze smeekte me haar dochters mee te nemen. Ze was zo bang dat zij het ook niet zouden overleven. Het waren lieve kinderen, drukte ze me op het hart, ze zouden altijd naar me luisteren. Haar wanhoop maakte diepe indruk op me. Ik heb nog vaak aan ze gedacht, zeker toen ik later zelf kinderen kreeg.”
Dolfijnentrainer
“Als klein meisje droomde ik ervan om astronaut te worden. Bij de maanlanding in 1969 hadden mijn ouders me uit bed gehaald, zodat ik samen met hen op tv live naar dat historische moment kon kijken. Zo magisch! Dus toen ik jaren later op school een lijstje moest maken van mogelijke beroepen, stond astronaut daar hoog op. Net als sterrenkundige en piloot trouwens. Veel ouders zouden in die tijd waarschijnlijk tegen hun dochter hebben gezegd dat zulke beroepen voor meisjes onmogelijk waren. Maar niet die van mij. Mijn moeder, een verpleegkundige, was enorm vooruitstrevend. Ze ging op volwassen leeftijd terug naar school. En toen ze ontslagen zou worden omdat ze ging trouwen, kreeg ze het voor elkaar dat ze mocht doorwerken tot ze zwanger was van mij. Thuis vertelde ze honderduit over nieuws, geschiedenis en wetenschap. En ze regelde voor me dat ik als tiener op zaterdag en in de vakanties bij het Dolfirama met dolfijnen mocht werken, iets wat ik dolgraag wilde, maar waar ik zelf het initiatief niet voor durfde te nemen. Ik vond het werk daar zo fantastisch, dat ik na mijn vwo en meao voltijd dolfijnentrainer werd.”
Enige vrouw
“Tot mijn grote verdriet ging Dolfirama op mijn 22ste failliet en stond ik met lege handen. Niet lang daarna nam mijn moeder van de Alles voor Eva-beurs, de voorloper van de huidige Lentebeurs, een folder van de luchtmacht voor me mee. ‘Wil je van 0 naar 1000 in 8 seconden?’, stond er op de flyer. Dat wilde ik. Dus stuurde ik het bonnetje in. Tot mijn verbazing werd ik uitgenodigd voor de selectiedagen. Najaar 1985 was dat. In een viertonner, zo’n grote vrachtauto van defensie, werd ik van het station gehaald. Toen ik achterin klom, bleek ik de enige vrouw te zijn tussen dertig jongens. ‘Minder dan 1 procent van jullie wordt uiteindelijk piloot bij de luchtmacht’, zei de voorlichter die ons op de basis welkom heette. Op dat moment keken alle jongens veelbetekenend naar mij. Het was duidelijk wie er volgens hen als eerste moest verdwijnen.
De selectieprocedure was een soort afvalrace, waarvan ik ronde na ronde overleefde. Ik weet nog goed dat we op een gegeven moment een test deden in een drukcabine waarin een hoogtevlucht werd gesimuleerd. Met mijn zuurstofmasker op keek ik rond en realiseerde ik me: dit is wel ontzettend gaaf. Vanaf dat moment wilde ik de eindstreep echt heel graag halen.
Uiteindelijk bleef ik met slechts enkele anderen over en mocht ik naar de luchtmachtofficierschool in Gilze-Rijen, toentertijd de luchtmachtopleiding waar je leerde wat het betekent om militair te zijn. Ik had geen idee dat de zwaarste tijd toen nog moest komen. Niet vanwege de inhoud van de opleiding, maar vanwege de pesterijen.”
Pesten
“Bij de officiersopleiding kwam ik in een klas vol stoere jongens, die dachten dat ze Tom Cruise waren in de film Top Gun. Ze praatten over vrouwen alsof ze gebruiksvoorwerpen waren. ‘Aan die gleuf heb je ook niets’, dat soort teksten. Schokkend vond ik dat. Tot dan toe had ik een beschermd leven geleid. En ik had nog nooit vriendje gehad. Wat dat betreft was ik een naïef en gemakkelijk slachtoffer voor mijn klasgenoten; ze pestten me aan de lopende band en haalden nare grappen uit. De instructeurs maakten het er trouwens niet beter op. ‘Vrouwen in het leger op de grond, dat werkt niet. Dus in de lucht al helemaal niet’, zei een van hen in het eerste kwartier dat we bij hem in de klas zaten. Daarmee was de toon gezet.
Gedurende dat deel van de opleiding had ik het dus zwaar. Als ik na het weekendverlof terug moest naar de basis, stonden de tranen in mijn ogen, zo zag ik er tegenop. Toch heb ik nooit overwogen om te stoppen. Ik wilde vliegen, dat was het enige wat telde. Desondanks was ik enorm opgelucht toen ik eind 1987 mijn wings als helikopterpiloot kreeg opgespeld. Gelukkig werd ik een aantal maanden later bij 298 Squadron in Soesterberg geplaatst. Daar was mijn ervaring totaal anders. Vanaf dag één werd ik er geaccepteerd en gerespecteerd, óók door mijn mannelijke collega’s. Al is het me de eerste jaren wel regelmatig overkomen dat passagiers weigerden bij me in te stappen omdat ik een vrouw was.”
Ultieme vrijheid
“Oorspronkelijk wilde ik straaljagerpiloot worden, maar daarvoor kwam ik niet door de medische keuring. Toen werd het dus helikopterpiloot. Eerlijk toegegeven, in eerste instantie voelde dat als een teleurstelling. Achteraf ben ik echter heel blij dat ik in een heli ben beland. Puur wat betreft vliegen is een heli eigenlijk uitdagender; je moet harder werken om die in de lucht te houden. Bovendien heb je als helikopterpiloot veel meer contact met collega’s en opdrachtgevers. Dat past heel goed bij mij. Ik heb jarenlang Alouette III gevlogen, een lichte, eenmotorige heli, en later ook nog een aantal jaar Chinook, een soort vliegende bus van 16 meter die zich gedraagt als een Porsche.
Inmiddels vlieg ik alweer meer dan 35 jaar, maar nog altijd krijg ik vlinders in mijn buik als ik weer de lucht in mag. Daarna loop ik nog minstens drie dagen met een grijns op mijn gezicht. Het is zó bijzonder om boven de wolken uit te klimmen en daar de heldere, frisse lucht in te ademen — we hebben geen drukcabine zoals in een passagiersvliegtuig. Je bevindt je dan letterlijk in een sprookjeslandschap, met wolken in alle mogelijke vormen en kleuren, afstekend tegen de waanzinnig blauwe lucht. En dan is er natuurlijk het vliegen zelf. Met grote snelheid tien centimeter boven de grond scheren om zo snel mogelijk dekking te vinden. De heli op zijn kant gooien om tussen twee bomen door te kunnen. Of hem in een vloeiende beweging omhoog trekken, over een barrière heen, en daarna weer naar beneden duiken. Vliegen is voor mij het ultieme gevoel van vrijheid.”
Op uitzending
“Als helikopterpiloot heb ik nooit actief aan gevechtshandelingen deelgenomen. Maar ik was daar wel nauw bij betrokken. Bijvoorbeeld door mensen en materieel te vervoeren. Met de Alouette III deed ik ook verkenningsvluchten. Het doel was dan om zo laag mogelijk bij de grond door vijandelijk gebied te vliegen en daar informatie voor de collega’s van de landmacht te verzamelen. Dat sluipvliegen, zoals het heet, vond ik het mooiste wat er was. Met mijn heli tussen de bomen door, de rotor die net boven de kruinen uitkwam en dan een geschikte positie vinden om inlichtingen over de vijand te verzamelen. Zulke gave vluchten!
In 1991 werd ik voor het eerst uitgezonden, naar Irak. Mijn belangrijkste taak was om noodhulp bij vluchtelingen in de bergen van Noord-Irak af te leveren: eten, drinken, medicijnen en waterpompen bijvoorbeeld. De Irakezen daar konden geen kant op, met mensonterende omstandigheden tot gevolg. Het voelde fantastisch om iets concreets voor ze te kunnen doen.
Overigens ging mijn uitzending niet zonder slag of stoot. Toen puntje bij paaltje kwam, mochten er ineens geen vrouwelijke vliegers mee naar Irak. Ik ben toen naar de commandant en zijn meerdere gestapt. Al hun argumenten kon ik makkelijk weerleggen. Te gevaarlijk voor vrouwen? Onzin, we hadden allemaal dezelfde opleiding gedaan. De omstandigheden in Irak te primitief? Dat waren ze tijdens de opleiding ook. Cultuurverschillen in een moslimland? Ja, maar we zaten in een heli en verbleven verder in het kamp van de Amerikanen. Na mijn betoog stuurden ze me de gang op. Vijf minuten later waren ze eruit: de vrouwen mochten toch mee.”
Gezin
“Ik wilde niet alleen zoveel mogelijk vliegen, maar óók graag een gezin. Die combinatie was in 2000, toen ik mijn eerste kind kreeg, allesbehalve vanzelfsprekend. Zeker niet als je, zoals ik, parttime wilde gaan werken. In het begin werd daar door sommige collega’s smalend over gedaan. Een paar jaar later was het echter al ingeburgerd. Wat dat betreft heb ik de wereld van defensie enorm zien veranderen. Toen ik in 2013 werd gevraagd voor een voltijd staffunctie en aangaf dan wel twee dagen in de week thuis te willen werken, kon dat gewoon. Twintig jaar eerder was dat ondenkbaar geweest.
Na de komst van mijn kinderen heb ik geen uitzendingen meer gedraaid; er waren genoeg collega’s die minder of nog niet aan de beurt waren geweest. Voor mezelf en de kids vond ik het fijn dat ik niet hoefde, professioneel heb ik er wel moeite mee gehad. Het klinkt misschien raar, maar ik voelde haast een soort heimwee toen mijn collega’s naar bijvoorbeeld Afghanistan en Mali vertrokken. Voor de duidelijkheid: als ik wel was opgeroepen, was ik natuurlijk meteen gegaan. Als militair kan en mag je niet weigeren. Ook nu zou ik geen moment twijfelen als ik op uitzending moest. Dat is immers waar ik voor ben opgeleid. Als onze democratisch gekozen regering bepaalt dat we in actie moeten komen, doen we dat.”
Gepubliceerd in Margriet, juni 2022.