Vanaf 1944 mochten vrouwen toetreden tot de krijgsmacht. Noordelijke militaire pioniers vertellen hoe zij hun plek er afgelopen decennia moesten bevechten. De Groningse Klazien van Brandwijk bijvoorbeeld. In 1981 was zij de eerste raadsvrouw bij defensie.
Paspoort
- Naam: Klazien van Brandwijk
- Geboren: 1951 in Rottum
- Opleiding: Universiteit voor Humanistiek
- Werk: werkte onder andere bij de Katholieke Werkende Jongeren (KWJ) en voedingsbond FNV voor ze in 1981 bij defensie aan de slag ging als humanistisch raadsvrouw. Daar diende ze van 1981 – 1998.
- Privé: woont samen met haar man Fred en PTSS-hulphond Lio in Usquert.
Ze weet nog precies hoe het grijze luchtmachtpak voelde, dat ze bij haar aanstelling in 1981 kreeg. Luitenant-kolonel b.d. Klazien van Brandwijk (69) vond het maar niks, met de dikke panty’s en de pumps die niet te hoog en niet te laag mochten zijn. “Gelukkig hoefde ik het alleen bij officiële gelegenheden aan”, zegt ze met een vies gezicht.
Tegenwoordig krijgt iedereen die bij defensie aan de slag gaat een basistraining. Maar toen zij er in dienst kwam, wist ze precies niks over hoe de krijgsmacht functioneerde. “Een vrouwelijke landmachtkapitein wees me de weg en legde me de basisregels uit. Wat ik wel en niet mocht, hoe ik moest groeten. Waar ben ik in hemelsnaam aan begonnen, dacht ik.”
Geen rare vraag voor een vrouw uit een socialistisch, hervormd Gronings nest — “ik groeide op met psalmen en strijdliederen” — die zichzelf behalve als feminist ook als pacifist omschrijft. Defensie was de laatste plek waar ze had gedacht te gaan werken. Toch zou ze er ruim zeventien jaar van haar carrière blijven. Vormende jaren bovendien, die haar — in positieve en negatieve zin — voor het leven tekenden.
Uitgedaagd
“Ik volgde een opleiding aan wat nu de Universiteit voor Humanistiek is”, vertelt Van Brandwijk aan haar eettafel in het Groningse Usquert. “Onderdeel daarvan was een beroepsoriëntatie. Voor een bejaardenhuis vond ik mezelf te jong. En in de gevangenis waar ik meeliep, wilde ik iedereen vrijlaten.”
Toen er twee geestelijk verzorgers van defensie in haar klas op bezoek kwamen, had zij in het geheel geen belangstelling voor hun verhaal. De krijgsmacht was immers niets voor haar. “Jullie willen toch geen vrouwen in het leger”, zei ze opstandig. “Kom maar solliciteren, dan bewijs ik je het tegendeel”, antwoordde de hoofdraadsman.
Een paar maanden later schoven haar jaargenoten een defensievacature onder haar neus. Daarin werd een humanistisch geestelijk verzorger gevraagd, die militairen en hun naasten kon begeleiden op ‘levensbeschouwelijk, existentieel en ethisch gebied’. Ze daagden Van Brandwijk uit de daad bij het woord te voegen. Tot haar eigen verbazing werd ze aangenomen.
“Ik was en ben tegen oorlog”, licht ze haar keus toe. “Maar als land hebben we democratisch besloten om een leger te onderhouden, en toentertijd ook om jongens een dienstplicht op te leggen. Dan moet je ze wel de benodigde geestelijke steun bieden. Een uitdagende plek om mensen bij te staan, dacht ik. Dat ik de eerste raadsvrouw ooit was bij defensie, maakte de baan extra aantrekkelijk.”
Menselijk
Van Brandwijk begon met het geven van vormingslessen. Daarin voerde ze gesprekken over onderwerpen als de Falklandoorlog en de kraakbeweging. “Juist bij een organisatie als defensie is het belangrijk om stil te staan bij ethische vragen. Het mooie van mijn vak is dat ik alle vragen mag stellen. Zo discussieerden we naar aanleiding van de Vietnamoorlog over hoe het daar zo fout had kunnen lopen. Hadden militairen kunnen en moeten opstaan tegen de genomen besluiten? Het ging mij niet om het oordeel, maar om de jongens aan het denken te zetten. Dat is mijns inziens dé voorwaarde om menselijk te blijven.”
Dat ze bijna uitsluitend tussen mannen zat, deerde haar niet. Als oud-vakbondsvrouw, opgegroeid met twee oudere broers, voelde ze zich op de kazerne prima thuis. Gaandeweg wisten de militairen haar ook steeds vaker te vinden om zaken te bespreken waar ze mee worstelden. Heimwee, pesten en homoseksualiteit, bijvoorbeeld. “Over dat soort onderwerpen praatten ze vermoedelijk makkelijker met een vrouw dan met een man. Bovendien wisten ze dat ik mijn eigen koers voer en niet automatisch aan de kant van de commandant stond. Dat gaf vertrouwen.”
Intussen wierp Van Brandwijk zich op als vrouwelijke voorvechter in haar dienst. Zo werd ze lid van de communicatiecommissie, met als doel meer vrouwen binnen te halen. Ook organiseerde ze speciale bijeenkomsten voor vrouwelijke militairen. “Naarmate vrouwen hoger in de hiërarchie kwamen en ook operationele functies gingen vervullen, ontstond er meer weerstand. ‘Ze pikken de plekken van mannen in’, klonk het dan. Ik wilde vrouwelijke collega’s een veilige omgeving bieden waarin zij hun ervaringen konden uitwisselen.”
Respect
In 1985 stapte Van Brandwijk over van de landmacht naar de marine. Op de kazerne in Doorn kwam ze naar eigen zeggen in een heel andere wereld terecht. Bij de mariniers waren nog veel minder vrouwen te vinden dan bij de lucht- en landmacht. De cultuur was er formeler, meer macho. “Ik moest er altijd een uniform dragen. Sowieso werd ik met argwaan bekeken, want ‘humanisten zijn communisten’, werd er gezegd. Om mijn positie extra duidelijk te maken, kreeg ik een kantoortje naast de kleermaker, achterop het terrein, anderhalve kilometer van de rest. Dat pikte ik natuurlijk niet.”
Zoals ze het beschrijft, klinkt het als een behoorlijk vijandige en ook eenzame omgeving om in te werken. Toch heeft ze er geen vervelend gevoel aan overgehouden. “De weerstand maakte me vooral strijdbaar. Ik wilde bewijzen dat ik me prima staande kon houden. Alleen eten hoefde ik trouwens nooit; er waren altijd wel een paar mannen die me wilden ‘redden’ en bij me kwamen zitten.”
De omslag kwam nadat een militair op de hindernisbaan overleed. De marechaussees die zijn familie moesten informeren, waren piepjong. “Ze trokken wit weg bij het idee”, aldus Van Brandwijk. “Daarop heb ik aangeboden die taak op me te nemen. Toevallig bleek de familie humanistisch. Ze vroegen me ook de uitvaart te begeleiden. Vanaf dat moment kreeg ik meer respect van de onderofficieren.”
Geen vrouwenland
De jaren erna veroverde ze een stevige plek in het korps. Tenminste, dat dacht ze, tot ze in 1992 werd ingedeeld bij CAMBO II, een bataljon dat uitgezonden zou worden naar Cambodja. Dat land was in de jaren ’70 en ’80 zwaar getroffen door het schrikbewind van de Rode Khmer en de daarop volgende burgeroorlog. In 1991 kwam het tot een wapenstilstand, waarna de VN twee vredesmissies ging uitvoeren. De eerste (UNAMIC) had als belangrijkste taak toezicht te houden op het staakt-het-vuren en vitale gebieden mijnvrij te maken. De tweede (UNTAC) moest de terugkeer van vluchtelingen begeleiden, strijdgroepen ontwapenen en vrije verkiezingen organiseren. Nederland droeg aan deze missies in totaal drie bataljons met ruim 2600 mariniers bij, ondersteund door een luchtmachtdetachement met transportvliegtuigen en helikopters.
“Ik werd ontboden op het kantoor van de commandant”, vertelt Van Brandwijk “Daar kreeg ik te horen dat hij me niet mee wilde hebben, omdat hij Cambodja geen land voor vrouwen vond. ‘Is de helft van de bevolking daar dan geen vrouw?’, vroeg ik. Maar hij was niet te vermurwen. Gelukkig vond de hoofdraadsman van onze dienst dat net zo belachelijk als ik. Hij speelde het hogerop. Uiteindelijk heeft toenmalig defensieminister Relus ter Beek het besluit overruled en besloten dat ik toch mee mocht. Je begrijpt dat ik me daar bij de leiding niet bepaald populair mee maakte.”
Trauma
Van Brandwijk verbleef ruim een half jaar in Cambodja, van december 1992 tot en met juni 1993. Met wat ze daar allemaal meemaakte, kun je een boek vullen. Maar één gebeurtenis zou haar blijvend veranderen. “Ik was in een Russische helikopter vol Franse legionairs onderweg van hoofdstad Phnom Penh naar Stung Treng. Boven Rode Khmergebied werden we geraakt door vijandig vuur en moesten we een noodlanding maken. Zodra we uitstapten, kwamen er honderden burgers op ons af. Voor ik wist, duwde een vrouw haar baby in mijn armen. Ik zie hem nog zo voor me, met zijn rode jasje en mutsje. Ineens klonk er Russisch geschreeuw: we moesten zo snel mogelijk terug de helikopter in. Toen ik me omdraaide om de baby terug te geven aan zijn moeder, was zij verdwenen. Op dat moment kwam de wereld tot stilstand. Uiteindelijk kon ik niet anders dan de baby in het gras leggen en in de helikopter klimmen. Die gebeurtenis heeft me jaren achtervolgd.” Terwijl ze het verhaal vertelt, wellen er tranen op. Af en toe hapert haar stem. “Het verdriet blijft altijd.”
Als gevolg van deze en andere traumatische ervaringen, liep Van Brandwijk een complexe post-traumatische stressstoornis (PTSS) op. Die was zo heftig, dat ze lange tijd haar huis nauwelijks uit durfde en niet zelfs meer verder wilde leven. Therapie, medicatie en vooral PTSS-buddyhond Lio zorgden ervoor dat ze afgelopen jaren stapje voor stapje haar weg uit het dal omhoog vond.
“Lio maakt me wakker als ik een nachtmerrie heb. Hij komt me ophalen als ik te lang achter de computer zit, waarschuwt me als ik mentaal over mijn grenzen ga, helpt me om naar buiten te gaan. Dankzij hem sta ik nu weer middenin de wereld. Hij heeft mijn leven gered.”
Verschil
Menig ander zou wrok voelen jegens een werkgever die zoveel geestelijk leed berokkende. Toch heeft Van Brandwijk er geen seconde spijt van dat ze bij de krijgsmacht is gaan werken. “Mede dankzij mijn baan daar heb ik enorm intens geleefd. En zoveel geleerd. Defensie heeft me in staat gesteld kanten van mezelf te ontdekken, waarvan ik niet wist dat ik ze in me had. Dat ik onder grote stress kan functioneren, bijvoorbeeld. Verder heb ik echt verschil kunnen maken voor mensen. Dat geeft mijn eigen leven extra betekenis. Ik heb er een hoge prijs voor betaald, maar die was het meer dan waard.”
Of ze ook een rolmodel is voor andere vrouwen in de krijgsmacht weet ze niet. Maar ze heeft naar eigen zeggen in ieder geval wel een steen in de rivier verlegd. “Er zijn nu veel meer vrouwelijke militairen dan in 1981. Ook bij de Diensten Geestelijke Verzorging. Als ik als eerste in mijn rol had gefaald, waren die er niet of pas veel later gekomen.”
[Kader]
Als eerste operationele vrouwelijke F16-piloot ter wereld schreef de Friese kapitein-vlieger b.d. Manja Blok in 1991 geschiedenis. In die functie was ze vier jaar later ook nog eens verantwoordelijk voor de eerste gevechtsactie van een Nederlands vliegtuig sinds de Tweede Wereldoorlog.
“Tot 1974 werd je als vrouw bij defensie ontslagen als je trouwde of zwanger was. Pas in de jaren ’80 stelde de luchtmacht alle functies open voor mannen én vrouwen. Daarmee liep Nederland toen internationaal voorop. Ik realiseerde me dus maar al te goed dat wat ik deed de toon zette voor hoe men over vrouwelijke gevechtsvliegers dacht. Het maakte me alleen maar vastberadener; aan mij zou het niet liggen.
In 1993 werd mijn squadron van de luchtbasis Leeuwarden uitgezonden naar het Italiaanse Villafranca. Als onderdeel van de internationale missie Deny Flight dwongen we van daaruit het vliegverbod boven Bosnië-Herzegovina af. Dat was ingesteld door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, onder andere om in het voormalige Joegoslavië ‘veilige gebieden’ voor burgers te creëren.
Op 11 juli 1995 werd de situatie bij de stad Srebrenica onhoudbaar. Toevallig was ik die dag als vluchtleider in de lucht. Pas toen ik iemand over de radio ‘cleared hot, cleared hot‘ hoorde schreeuwen, werd me duidelijk dat we voor het eerst daadwerkelijk luchtsteun mochten leveren. Samen met mijn wingman — collega-F-16-piloot — gooide ik vier ongeleide MK82-bommen op Servische tanks. Helaas was het niet genoeg om het drama van Srebrenica te voorkomen — kort na onze actie ging het luchtruim weer dicht. Na al die jaren ben ik daar nog altijd gefrustreerd over. We hadden vanuit de lucht zoveel méér kunnen betekenen.”
[Kader]
De Drentse torenluchtverkeersleider b.d. Kapitein Frédérique Waakop Reijers (1961) was de eerste vrouw die bij de Koninklijke Luchtmacht de benodigde papieren voor deze functie behaalde.
Ze wist in de jaren ’80 niet beter dan dat ze de eerste — en vaak ook de enige — vrouw was. Bij haar opleiding tot Torenluchtverkeersleider, toen ze haar radarlicentie haalde en bij het Opleidingscentrum Officier Speciale Diensten. “Ik vond het heerlijk”, zegt Waakop Reijers. “Als je met meerdere vrouwen bent, word je al snel als groep apart gezet en beoordeeld. In mijn eentje was het veel gemakkelijker.”
Last van ongewenste intimiteiten had ze eigenlijk nooit. Naar eigen zeggen omdat ze met haar directe humor veel kon afschermen. “Een keer vroeg een aantal collega’s zich of één van hen wel de juiste maat geslachtsdeel had. In een poging mij te choqueren, moest ik dat maar controleren. Met pen en papier in de hand vroeg ik vervolgens alle jongens in een rij te gaan staan, zodat ik vergelijkingsmateriaal zou hebben. Ik heb ze nog nooit zo snel weg zien rennen.”
Na het voltooien van haar opleidingen werkte ze op bijna alle militaire luchtbases in Nederland. “De grootste uitdaging was mijn periode op Volkel in Noord-Brabant. Daar draaide ik als zelfstandig werkend officier met een klein team volledige NAVO-oefeningen. Dan werk je in oorlogsomstandigheden en doe je waar je echt voor bent opgeleid.”
[Kader]
De Friese majoor b.d. Marijke Waalkens (1944) was de eerste vrouwelijke Meteo-Officier bij de Koninklijke Luchtmacht. Uiteindelijk zou ze er 33 jaar werken.
‘We kunnen hier geen vrouwen gebruiken’. Dat kreeg Marijke Waalkens te horen toen ze begin jaren ’60 in Groningen natuurkunde wilde gaan studeren. In Wageningen kon ze wel terecht. Drie jaar later solliciteerde ze bij de luchtmacht, vooral omdat ze daar als bèta kon doorleren.
Maar voor ze werd toegelaten, moest ze eerst door een selectieproces. “Een paar dames beoordeelde of ik wel een net meisje was”, vertelt ze daarover. “Hoe ik was gekleed, hoe ik praatte, hoe ik over jongens dacht.”
In 1968 was ze de eerste vrouw die de opleiding Officier Meteorologie volgde. Na een paar maanden theorie volgden praktijklessen op vliegbasis Gilze Rijen. Haar werkdag startte er om vijf uur ’s ochtends met het analyseren van weerkaarten. Op basis daarvan maakte ze een Tactical Airfield Forcast, die ze vervolgens aan de vliegers briefde. Erg aardig waren die trouwens niet voor haar. “Ik werd geplaagd en met grappen bij de les gehouden. Met mijn grote mond weerde ik me wel, maar ik hoorde er nooit echt bij.”
Ondanks het protest dat Waalkens als vrouw ‘de vliegveiligheid in gevaar kon brengen, omdat de vliegers niet tegen haar konden uitvallen’, werd ze in 1975 Chef Meteo op Vliegbasis Leeuwarden. Later werkte ze nog in Hilversum, waar ze onder andere weersverwachtingen voor achter het IJzeren Gordijn maakte. Ze eindigde haar carrière terug in Leeuwarden, als hoofd voorlichting.
[Kader]
Met haar winst van het tv-programma Heel Holland Bakt werd korporaal b.d. Anna Yilmaz (1990) van de Koninklijke Marine in één klap een bekende Nederlander.
‘Goh, ze hebben bij de marine ook vrouwelijke vrouwen’, was een veelgehoorde reactie na het eerste optreden van Anna Yilmaz in de Heel Holland Bakt-tent. “Grappig dat dat zoveel mensen verbaasde”, zegt ze. “Kennelijk hebben veel mensen nog steeds een achterhaald beeld van vrouwen bij defensie. Met mijn deelname aan het programma wilde ik laten zien dat ieder meisje bij de krijgsmacht terechtkan.”
Afgelopen april zette ze een punt achter haar carrière bij de Dienst Logistieke Verzorging van Koninklijke Marine, om zich volledig op het bakken te kunnen richten. Met pijn in haar hart, dat wel. Want na elf jaar was ze behoorlijk met haar uniform vergroeid.
“Bij mijn plaatsing bij het Korps Mariniers in Doorn moest ik wel mijn plek veroveren. Ik mocht daar mijn grootrijbewijs halen om de veldkeuken te kunnen vervoeren. De jongens vonden het maar vreemd, een vrouw achter het stuur van zo’n grote vrachtauto. Toen ik in Schotland een keer een achterlicht kapot reed, heb ik dat nog wekenlang moeten horen. Zeiden ze dat ik mijn rijbewijs bij een pakje boter had gekregen.”
Ook nu ze het varen definitief voor het bakken heeft verruild, zal ze nog veel baat hebben bij haar militaire achtergrond, denkt ze. “Ik ben altijd tot in de puntjes voorbereid. Verder heb ik bij de marine geleerd om mijn hoofd erbij te houden in stressvolle situaties. Bij Heel Holland Bakt kwam dat vooral goed van pas bij de technische opdrachten. Omdat ik dyslectisch ben, vond ik het verschrikkelijk om zo’n A4’tje met aanwijzingen te krijgen. Mijn training hielp me dan om toch de rust te bewaren.”
[Kader]
Voor Vrouwen in de frontlinie interviewde tekst- en speechschrijver Johan Kroes vijftig vrouwen, die na de Tweede Wereldoorlog elk hun eigen stempel op de Nederlandse krijgsmacht drukten. Waarom werd hij als man door dit onderwerp gegrepen?
“Zes jaar geleden las ik een artikel over dat onze militaire historie vooral door mannenogen is beschreven. En dat daardoor — bewust of onbewust — de verhalen van vrouwelijke verzetshelden en veteranen veelal links zijn blijven liggen. Ik werkte op dat moment als speechschrijver voor Jeanine Hennis-Plasschaert, de eerste vrouwelijke minister van Defensie in Nederland. Het werd mijn doel om regelmatig het verhaal van een vrouw in haar speeches te verwerken.
Niet lang daarna interviewde ik Christa Oppers-Beumer, de eerste vrouwelijke officier, die in 1982 afstudeerde aan de Koninklijke Militaire Academie. Dit eerbiedwaardige instituut stond tot dan toe 150 jaar lang alleen open voor mannelijke cadetten. Hoe mooi het zou zijn om de verhalen van dit soort vrouwelijke pioniers in één boek bij elkaar te brengen, dacht ik. Dat werd 75 jaar vrouwen bij de Nederlandse krijgsmacht, in 2019 als intern jubileumboek bij Defensie verschenen.
Om hun inspirerende verhalen met een breder publiek te kunnen delen, ligt er nu ook een publieksboek. Met een drietal nieuwe interviews: met een arts en een verpleegkundige die zich hebben ingezet tijdens de coronacrisis en een van de dames die meegedaan heeft aan de proef met vrouwen bij de onderzeedienst. Met vallen en opstaan bereikten alle vrouwen in dit boek een positie die nog niet eerder door een vrouw was ingenomen. Stuk voor stuk krachtige rolmodellen, die hopelijk veel meisje en vrouwen na hen zullen inspireren.”
[Kader]
Vrouwen in de frontlinie
Klazien van Brandwijk, Manja Blok, Frédérique Waakop Reijers en 47 andere vrouwelijke militaire pioniers komen aan het woord in het boek Vrouwen in de frontlinie van Johan Kroes. (Uitgeverij Lux 2020, € 21,95.) Bij bestelling via de website vrouwenindefrontlinie.nl gaat per boek € 6,00 naar de stichting Hulp voor Helden, die het welzijn bevordert van militairen, veteranen en hun thuisfront.
Gepubliceerd in het Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant, zaterdag 19 september 2020.