Stressonderzoeker Marian Joëls (61), decaan van het Universitair Medisch Centrum Groningen: “De tijd dat mensen wetenschappers op hun woord geloofden, is voorbij.”
Les 1: De vervaging tussen feiten en meningen is gevaarlijk
“Een paar jaar geleden bestond de term fake news simpelweg niet. Nu kijkt niemand vreemd op als een gast van een talkshow wetenschappelijk onderzoek afdoet als ‘ook maar een mening’. Shockerend. Niet zozeer omdat mijn eigen werk minder serieus wordt genomen, maar omdat dat standpunt allerlei maatschappelijke risico’s met zich meebrengt. Als je belangrijke besluiten moet nemen, kun je aan onderbuikgevoelens niet hetzelfde gewicht toekennen als aan resultaten van jarenlange wetenschappelijke studies. Voor je het weet durven mensen dan hun kinderen niet meer te laten vaccineren, of staat de donorwet door foute overwegingen op de tocht.
Wat mij betreft geven media te veel ruimte aan opinies, simpelweg omdat die beter scoren. Het is hun dure plicht om meer tegengas te geven. Dat geldt trouwens net zo goed voor wetenschappers. De tijd dat mensen ons per definitie op ons woord geloofden, is voorbij. We moeten de boer op, het belang van wetenschap in de praktijk laten zien. Ik hoor te vaak van onderzoekers dat hun verhaal te ingewikkeld is om in een paar zinnen uit te leggen. Met zo’n houding schiet het niet op. Wat mij betreft moet je dat net zo goed in twee minuten als in twee uur kunnen.”
Les 2: Het verleden spreekt altijd mee
“In mijn nieuwsgierigheid en onderzoekslust herken ik mijn vader. Hij was een wetenschapper in hart en nieren. In zijn ouderlijk gezin was er echter geen geld om te studeren. Dat weerhield hem er niet van om zichzelf, onder andere via een avondstudie, te scholen. Ook in de oorlog leerde hij stug door. Uiteindelijk zou hij accountant en zelfs deeltijdhoogleraar worden. Tijdens de oorlog zaten mijn ouders — op dat moment verloofd — op verschillende adressen ondergedoken. Ze kwamen er lichamelijk ongeschonden uit en keken met verbijstering hoe de wereld om hen heen was weggeslagen. Veel tijd om te rouwen was er niet; Nederland moest verder, en mijn ouders ook. Maar bij al hun doen en laten sprak het verleden mee. Nadat mijn oudere zus was geboren, besloten mijn vader en moeder om het bij één kind te laten. Daarmee was het makkelijker vluchten dan met twee, wisten ze. Pas jaren later durfden ze hun diepgewortelde angst opzij te zetten en kwam ik erbij, zeven jaar na mijn zus.”
Les 3: Goed voorbeeld doet goed volgen
“School vond ik saai, ik verveelde me enorm. Dus toog ik wekelijks naar de bibliotheek. Mijn interesse was breed; ik verslond net zo lief boeken over geschiedenis en muziek als over wiskunde en genetica. Op mijn dertiende kreeg ik een exemplaar in handen over de beroemde wetenschapper Marie Curie, die eind negentiende eeuw naam maakte als pionier op het gebied van radioactiviteit. Vanuit Polen toog ze naar Parijs om aan de Sorbonne te gaan studeren. Veel te eten had ze niet, maar haar honger naar kennis werd wel gestild. Tussen haar baanbrekende werk door, waarvoor ze twee keer de Nobelprijs ontving, kreeg ze twee kinderen. Het was een eye opener. Als zij een onderzoekscarrière met kinderen kon combineren, kan ik dat ook, dacht ik. Aan het eind van het boek wist ik zeker: ik ga de wetenschap in.”
Les 4: Je hoeft geen carrièrepad uit te stippelen om ver te kunnen komen
“Wie begin jaren ’70 goed was in exacte vakken, koos haast vanzelfsprekend voor een studie in die richting. Dat gold dus ook voor mij. Eén probleem: ik had geen idee welke studie dan. Door af te strepen wat ik niet wilde, bleef uiteindelijk biologie over. Wat heb ik mezelf aangedaan, dacht ik na twee weken in de collegebanken. Plantjes onder een microscoop bekijken vond ik helemaal niets. Gelukkig werd het in het tweede jaar leuker; in het hersenonderzoek vond ik mijn plek. Maar dat ik in dit vakgebied ben beland, is dus wel min of meer toeval. Net als al mijn andere carrièrestappen trouwens. Ik had van tevoren nooit bedacht dat ik in buitenland wilde werken, of hoogleraar wilde worden. Als ik een kans zie die me leuk lijkt, ga ik er gewoon op af. Zo kun je ongepland toch een aardig eind komen, blijkt.”
Les 5: Om als vrouw in de wetenschap succes te hebben, moet je de juiste man kiezen
“Wetenschap is topsport; je moet keihard werken om het hoogste niveau te bereiken. Dat lukt alleen met de juiste steun. Professioneel én privé. Mijn grote voorbeeld, Marie Curie, werkte samen met haar echtgenoot in het laboratorium. Toen ik haar verhaal las, had ik nooit kunnen vermoeden dat ik twee decennia later met mijn eigen man onderzoek zou doen naar het effect van stress op de hersenen. We ontmoetten elkaar in de kantine van het onderzoeksinstituut waar ik begin jaren ’80 promotie-onderzoek deed en hij als staflid werkte. ‘Ga je mee schaatsen?’, vroeg hij ’s winters een keer. We zijn nog altijd samen. Hij heeft me niet alleen altijd onvoorwaardelijk gesteund, maar me ook gestimuleerd om kansen te grijpen. Dat hij oprecht trots is op wat ik doe, heeft me het zelfvertrouwen gegeven dat ik nodig had.”
Les 6: Kortdurende stress is gezond
“Stress heeft een slechte naam. Onterecht; een beetje stress is essentieel voor je gezondheid. Bij acuut gevaar kunnen stresshormonen zelfs van levensbelang zijn. Wanneer je net je voet op het zebrapad hebt gezet en er komt een auto de hoek om scheuren, is het wel zo handig om je been in een flits terug te trekken. Daar heb je adrenaline voor, het hormoon dat direct energie geeft om te handelen. Cortisol vult die broodnodige energievoorraad vervolgens weer aan. Deze stresshormonen verhogen kortom je prestaties. Bovendien helpen ze je belangrijke gebeurtenissen beter te onthouden. Zo kun je ervan leren en je aanpassen aan veranderingen in de omgeving. Koesteren dus, dat soort stress! Chronische stress is een heel ander verhaal, die kan zich lelijk tegen je keren. Met bijvoorbeeld een grotere kans op hart- en vaatziekte, diabetes en depressie tot gevolg. Het goede nieuws is dan weer dat dat effect wel omkeerbaar is.”
Les 7: Bescheidenheid mag in het museum
“Mijn ouders hadden bescheidenheid hoog in het vaandel, vooral voor meisjes. De gouden regel in ons ouderlijk huis was dat je je nooit op iets mocht laten voorstaan. We moesten vooral gewoon blijven. ‘Ze doen het heel aardig, maar dat is niet iets om trots op te zijn’, haastte mijn moeder zich te zeggen als mijn zus of ik een goed rapport hadden. Ongemerkt nam ik die gewoonte over; mijn latere wapenfeiten zwakte ik steeds flink af. Als anderen zichzelf wel op de borst sloegen, vond ik dat ongepast. Het heeft lang geduurd voor ik doorkreeg dat ik met die aanpak niet verder kwam. Want als ik het niet bijzonder vind wat ik doe, waarom zou de omgeving die mening dan wel zijn toegedaan? De aangeleerde deugd van bescheidenheid mag wat mij betreft dus in het museum. Maar helemaal uitbannen kan ik hem niet. Complimenten accepteren blijft ongemakkelijk.”
Les 8: Carrière en kind gaan prima samen
“Ik vond het heel gewoon om een voltijdbaan in de wetenschap te combineren met het moederschap. Tot mijn verbazing zag de omgeving dat vaak anders. Toen ik in 2002 werd benoemd als lid van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen, werd in mijn welkomstspeech nadrukkelijk vermeld dat ik daar, na vele vaders en grootvaders, de eerste moeder was. Wat had dat met de kwaliteit van mijn werk te maken, zou je denken. Maar kennelijk vond men dat bijzonder.
Na de geboorte van mijn zoon heb ik een paar jaar vier dagen per week gewerkt. Daarna weer —meer dan — voltijds. Schuldig heb ik me daar niet over gevoeld. Ja, als ik weer eens verstek moest laten gaan bij een schoolreisje misschien. Maar eerlijk gezegd denk ik dat mijn zoon er ook baat bij heeft gehad dat ik hem niet zo dicht op de huid zat. Van nature ben ik een overbezorgde moeder. Door mijn drukke baan ontbrak het me aan tijd om hem voortdurend voor mogelijk onheil te behoeden. Het kind is er wel bij gevaren, vermoed ik.”
Les 9: Drink het leven zolang het kan
“Als je in beschouwing neemt hoeveel ziektes je kunt krijgen, mag het een wonder heten als je ongeschonden de eindstreep haalt. Mijn ouders lukte dat grotendeels wel; ze zijn allebei 99 geworden. Tot aan het eind deden ze dagelijks ochtendgymnastiek, en volgde mijn vader het nieuws op de voet. Mijn schoonmoeder, die op haar 97ste overleed, had er graag nog een paar jaar aan vastgeknoopt. Tot achter in de zeventig liep ze naar het dorp om boodschappen te doen. Toen die afstand wat te groot werd, schreef ze een brief naar de gemeente om halverwege een bankje te laten plaatsen. Dat kwam er. Ver in de tachtig kreeg ze een nieuwe knie kreeg. De operatie gebeurde op haar verzoek onder plaatselijke verdoving. Ze had namelijk gelezen dat oude mensen minder goed op een algehele narcose reageren. Tijdens de ingreep droeg had ze een koptelefoon met klassieke muziek om het geluid van de zaag te overstemmen. Zowel zij als mijn ouders hadden een allesoverheersende wil om het leven tot de laatste druppel op te drinken. Die instelling inspireert me nog iedere dag.”
[Kader]
Marian Joëls
Bioloog Marian Joëls (Amsterdam, 1956), gespecialiseerd in het effect van stress op de hersenen, studeerde en promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam. Daar werd ze in 1997 hoogleraar Zoölogie. In 2009 stapte ze over naar het UMC Utrecht, als hoogleraar Neurowetenschappen en directeur van het Hersencentrum Rudolf Magnus. Sinds september 2016 is ze als decaan en lid van de Raad van Bestuur verantwoordelijk voor het onderzoek en onderwijs van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Joëls schreef twee publieksboeken over de werking van de hersenen, Een zeepaardje in je hoofd (2009) en Meisjes zijn niet bètadom (2010). Ze is getrouwd met emeritus-hoogleraar Ron de Kloet. Samen hebben ze een zoon van 28.
Gepubliceerd in Trouw, zaterdag 1 september 2018. Foto: Merlijn Doomernik.