Marte interviewt Marte

Haar verschijning is net zo opvallend als wat ze maakt. Kunstenares Marte Röling, net 70, is  productiever en vitaler dan ooit. “Het leven begint pas net.”

(NB: Dit artikel is gepubliceerd in Esta in mei 2010.)

Zo steekt nog maar eens een Zware Van Nelle op. De zoveelste van vandaag. Ze wisselt ze af met de grote sigaren, waar ze bekend om staat. “Maar zo’n shagje is zo lekker nerveus.” Ze zou er dolgraag mee stoppen. Dat doe ze ook regelmatig, van zeven tot kwart over zeven ’s ochtends. “Het roken hoort bij het werken.”

Marte Röling: kunstenares en stijlicoon. Opstandig en eigengereid. Maar ook: vrijgevig, hartelijk en onvermoeibaar. Bovenal: altijd zichzelf.

Bij het grote publiek werd ze bekend door haar staatsieportretten van koningin Beatrix en prins Claus en de straaljager in haar tuin. Maar er is zoveel meer. Monumentale beelden, plafondschilderingen, postzegels, platenhoezen, modetekeningen, theaterdecors, litho’s en schilderijen. Van glas, metaal, steen, verf of kunststof. Geen vorm of materiaal zo gek, of Marte heeft hem geprobeerd.

Deze dagen is ze veel onderweg om haar tentoonstelling Portretten van een liefde te promoten. 55 enorme, kleurrijke doeken van ‘haar’ Henk Jurriaans. Haar maatje, haar minnaar en haar muze, met wie ze 35 jaar liefde, leed en werk deelde. Samen met hem – en zijn drie andere vrouwen – woonde ze op een enorme boerderij in Groningen. De vier ‘meisjes’, zoals ze hun groep consequent noemt, zijn daar na zijn dood gebleven. Voor altijd met elkaar verbonden via die ene man.

Marte werd geboren op 16 december 1939. Ze was het tweede kind van kunstenaars Gé Röling en Antonie Grolle. Van haar vader leerde ze al op jonge leeftijd tekenen, van haar moeder goed kijken. Samen met haar twee jaar oudere broer Niels kon ze uren zitten schetsen. Hij was haar eerste grote liefde, en werd later een van haar beste vrienden. “Idyllisch”, zo omschrijft ze haar jeugd in het Gooi.

Een gebeurtenis op haar 9e bleek bepalend voor haar verdere leven. “Ik stond ’s avonds in mijn eentje in de tuin. Tussen de hoge eikenbomen dwarrelde de sneeuw naar beneden. Opeens kwam er een gevoel van ‘zelf’ over me. De zekerheid een eigen, unieke persoon te zijn. Die heb ik nog steeds. Dit ben ik, en ik doe wat ik leuk vind. Punt.”

Op haar 16e ging ze naar de Rijksacademie in Amsterdam. Niet omdat het moest, maar omdat ze het wilde. “Tekenen was de enige optie”, vat ze het krachtig samen. In de grote ateliers van het prachtige gebouw aan de Stadhouderskade kreeg ze les van haar vader, die er hoogleraar was. Voortrekken deed hij haar niet, maar ze kreeg wel de kans om al op haar 19e – tegen de regels van de academie in – te exposeren met grafisch werk. Er zouden meer dan 150 tentoonstellingen over de hele wereld volgen. Soms exposeerde ze samen met andere grote kunstenaars, zoals Pablo Picasso of Andy Warhol.

Op haar 22ste leerde ze Hans Koetsier kennen, de man met wie ze acht jaar van haar leven zou delen. Reclamejongen Hans was vooral aantrekkelijk omdat hij zo ‘anders’ was. “Mijn moeder had mijn hele leven voor me uitgestippeld”, vertelt ze. “Ik zou op mijn 26ste trouwen, op mijn 28ste een miskraam krijgen en op mijn 30ste mijn eerste kind. Schilderen mocht, maar uiteindelijk moest het gezin voorgaan. Dat was bij haar óók zo geweest.” Reden genoeg voor Marte om dat pad juist niet te volgen. Ze zou nooit trouwen, zelfs niet met haar latere grote liefde Henk.

Ook kinderen kwamen er niet. Daar had ze meerdere redenen voor. “Ik tover al steeds een konijn uit mijn hoge hoed, dan hoef ik dat niet ook nog uit mijn lijf te doen”, vindt ze. Liever is ze suikertante voor andermans kinderen. “Trouwens, er zijn al genoeg mensen op de wereld. Ik wil niet verantwoordelijk zijn voor nog meer overbevolking.”

Sinds 2007 heeft ze wel een soort adoptiedochter, de 27-jarige Jing. “Op bezoek in China kwam ik haar tegen. Ze vroeg of ik haar tweede moeder wilde worden. ‘Dear Mum’, begint ze haar brieven aan me. ‘Darling daughter’, schrijf ik dan terug.”

Hans Koetsier stimuleerde haar om meer commercieel werk te zoeken, en zo haar eigen brood te verdienen. “Daar was ik zelf nooit zo mee bezig, ik wilde alleen maar mooie dingen maken”, legt ze uit. Met een map voorbeelden onder haar arm stapte ze naar reclamebureaus. De 21ste waar ze langs ging zag wel wat in haar, en gaf haar een opdracht voor een Bijenkorf-advertentie. Moderedacteur Jeanne Roos van Het Parool liet haar oog op het grafische zwart-witontwerp vallen en vroeg Marte om modetekeningen voor haar te maken. Dat deed ze wekelijks, zo’n twaalf jaar lang, meer dan duizend in totaal. “Toen heb ik pas echt goed leren tekenen.”

Met haar lange blonde haar, flamboyante kleding en zware make-up viel Marte erg op bij de modeshows in Amsterdam, Parijs en Milaan. En nog steeds trouwens – haar uiterlijk is in al die jaren niet veel veranderd. Ondertussen begon ze ook steeds meer monumentaal werk te maken. Polyester draperieën voor de Stopera in Amsterdam. Een acht meter hoog sculptuur voor de Universiteit van Groningen. Een twaalf meter hoog beeld van staal en bladgoud voor de Eemshaven. Grote objecten in felle kleuren. “Zo zag ik ze in mijn geestesoog. En ik wilde ook een tegenwicht bieden tegen al dat brons. Zo saai!”

Met het feminisme had ze niet veel op. “Ik deed toch wel wat ik wilde.” Maar het heeft volgens haar wel rechtgetrokken wat scheef was in de kunstwereld. “Toen ik net begon, stemden de vrouwen in kunstcommissies altijd tegen mijn werk, uit rivaliteit. Vervolgens kwam er een periode waarin de vrouwen altijd vóór me waren, uit solidariteit. Vanaf de jaren ’80 oordeelden ze onafhankelijk. De enige goede manier natuurlijk”

In 1970 liep ze op een feestje psycholoog Henk Jurriaans tegen het lijf. Ze zag hem staan, met zijn opgestroopte roze mouwen en bruine corduroy broek, en dacht: ‘dit is wat ik bedoel’. Zijn goddelijke lichaam, de manier waarop hij keek, zijn stem, zijn woordkeus: hij was de man waarop ze had gewacht. “Mag ik even aan je arm komen?”, vroeg ze hem. “Als je dat doet, kom je nooit meer van me af”, antwoordde hij. En zo geschiedde het.

Een tijdje dacht ze dat ze Hans en Henk allebei kon houden, maar Henk wilde haar voor zich alleen. Dus stopte ze een onderbroek, een liniaal, een stapel papier en wat pennetjes in een rode laktas en trok ze bij hem in. Eerst in Amsterdam, later in Weesp en weer later in op het Groningse platteland. Gaandeweg voegden zich andere vrouwen bij hen. “Henk was uit op een hele serie verlovingen en huwelijken”, vertelt ze. “Hij had zelfs een formulier waarop je kon aangeven wat voor relatie je met hem wilde.”

Eerst kwamen de zussen Adrienne en Alissa Morriën, die Marte al sinds hun kinderjaren kende. Later volgde Wanda Werner. “Gezellig”, zei Marte als er weer een dame bij hen introk. En dat vindt ze het nog steeds. “Ik ben dolblij dat ze er zijn.”

Een normaal mens zou razend jaloers worden als ze haar grote liefde met drie anderen moest delen. Zo niet Marte. “Omdat ik zo zeker van mezelf ben, denk ik. Mijn stalen kern is onwrikbaar. Bovendien was Henk niet een persoon die je kon vastpinnen. Hij mocht alles van mij. Behalve doodgaan. Deed hij dat verdomme toch.”

Omdat ze zich één met hem voelde, had ze nooit het gevoel dat hij van haar werd afgepakt. Er was genoeg liefde voor iedereen, en elke relatie was uniek. “Zie het maar als een ouder van vier kinderen. Die houdt ook van allemaal even veel, maar wel op een verschillende manier.” In de praktijk was het een tamelijk gewoon huishouden, iedere vrouw met haar eigen appartement. “Zonder orgies of zo.”

Ze weet wie ze is. En ze vindt zichzelf heel aardig. “Objectief gezien ben ik een vriendelijk mens.” Dat  maakt het volgens haar makkelijk om anderen te accepteren zoals ze zijn. ‘Marte-zen’, noemde Henk het. Daarmee bedoelde hij dat ze altijd haar eigen weg gaat, zonder zich al te veel van anderen aan te trekken. “Je laat je niet imponeren”, sprak hij met bewondering. “Je leeft om te genieten, zonder je af te vragen of dat wel interessant of indrukwekkend is.”

Naarmate ze beroemder werd en meer werk kreeg, gingen de vijf meer samenwerken om haar monumentale projecten te realiseren. Niet voor niets heet hun bedrijf Marte Röling / Partners, ook al maken Adrienne en Wanda ook eigen werk. “We delen alles”, zegt Marte, “lief en leed, winst en verlies. Aan die situatie is sinds Henks dood niets veranderd.”

Behalve Marte’s werk was ook hun liefde voor vliegen iets wat de vijf verbond. Aangewakkerd door Henk, die al vanaf zijn 17e vloog, haalden alle meisjes hun vliegbrevet. “We hadden lange tijd ons eigen vliegtuig”, aldus Marte. “Om de beurt zaten we in de cockpit.”

Meerdere malen mocht ze de Nashua Airshow in Scheveningen openen. Een keer hangend onder een helikopter, een keer met een parachutesprong en een keer staand op de vleugel van een dubbeldekker. Racen op de grond vindt ze trouwens ook enig – ze heeft twee motoren. “Hoe sneller, hoe leuker!”

De grootste kick kwam in 1987 toen ze – na tien jaar bedelen bij iedereen die iets met de luchtmacht te maken had – eindelijk mee mocht in een F16. “Letterlijk en figuurlijk één van de hoogtepunten van mijn leven”, vond ze dat. De vlucht leidde trouwens tot heel wat commotie, en zelfs Kamervragen. “Bleek dat er helemaal geen burgers in een militair vliegtuig mochten.” Toenmalig Minister van Defensie Van Eekelen hield echter zijn woord en Marte ging de lucht in.

Twee jaar later liep heel Weesp uit om te zien hoe er een straaljager bij Marte in de tuin werd getakeld. “Die kregen we in bruikleen van de luchtmacht. Een totale verrassing, ik liep nog in mijn pyjama toen ze aanbelden.” Ze kijkt er nog elke dag met plezier naar.

Grote bekendheid kreeg ze toen ze in de jaren ’80 twee staatsieportretten maakte van Beatrix en Claus. “Schatten van mensen”, vindt ze. Ze is dol op de koningin. Dat ze afgelopen jaren allebei hun grote liefde verloren, heeft ze dichter bij elkaar gebracht. “Ik vind haar stoer en sterk, maar ook lief en barmhartig. Ondanks die gruwelijke baan.”

Een boodschap heeft ze nooit willen brengen met haar werk. “Ik heb grote bewondering voor kunstenaars die maatschappelijk onrecht aan de kaak stellen”, verklaart ze. “Maar mijn inspiratie borrelt op uit een andere bron. Ik wil gewoon mooie dingen maken.”

Vijf jaar geleden werd Henk plotseling ziek. Een paar weken later was hij dood. Zo verloor ze de tweede belangrijke man in haar leven; 25 jaar eerder had ze haar vader na een lang ziekbed geholpen bij zijn euthanasie. “Ik heb het gif voor hem fijngestampt – daar had hij de kracht niet meer voor – en met wat yoghurt vermengd. Zelf heb ik ook nog even van dat spul geproefd, heel bitter.” Het kwam niet in haar op om te proberen hem tegen te houden. “Dat zou ik heel brutaal hebben gevonden. En ook onaardig. De beslissing was al moeilijk genoeg.”

Henk’s dood kwam daarentegen als een donderslag bij heldere hemel. “Ik had altijd gedacht dat ik als eerste zou gaan.” Ze bleef bij hem, tot het laatste moment. “In de verbrandingsoven zag ik zijn schedel en ribben gloeien. Ik dacht: ik ga hem schilderen. Het was een wanhopige poging om hem weer tot leven te wekken.”

Negen dagen later maakte ze in haar tot atelier verbouwde graanschuur zijn eerste portret. Dat mislukte. “Ik was te veel met het verdriet bezig en te weinig met schilderen. Huilen en werken gaan niet samen.” Daarna volgde 55 portretten ‘van acryl, water en spuug’, die wel slaagden. Over sommige deed ze een dag, over andere twee jaar. Drie staan nog in haar atelier, onaf. De rest hangt nu in Museum De Fundatie in Zwolle. Of de serie daarmee klaar is, weet ze niet. “Pas als het op is, stopt het.”

Dat het schilderen van Henk een vorm van rouwverwerking zou zijn, bestrijdt ze vurig. “Dat is net zo’n onzin als dat je je verdriet ‘een plekje’ moet geven. Donder op! Ik wil geen snipper van hem kwijt.” De portretten zijn juist een manier om hem bij haar te houden Dat moest wel zo, want in de hemel of het hiernamaals gelooft ze – tot haar spijt – niet.

Zeventig is Marte nu, maar het is wat haar betreft nog lang geen tijd om de balans op te maken. “Ik voel me niet anders dan toen ik veertig was. Sterker nog, ik kan veel dingen beter dan ooit. Ik word steeds trefzekerder, vooral wat mijn werk betreft.”

Ernaar gevraagd weet ze niet op welk kunstwerk ze het meest trots is. “Mijn volgende werk is altijd het beste. Daarom is het leven van een kunstenaar zo leuk; je bent nooit klaar.” Dat is dan ook wat ze de komende 26 jaar gaat doen (een waarzegger voorspelde haar dat ze 96 zal worden): lekker werken. “Iets leukers bestaat niet.”